Bestaat de Rotterdamse Jurist?
De Doelderdag start van jaarlijkse traditie
Bestaat er zoiets als
een Rotterdamse jurist en zo ja, in welk opzicht onderscheidt
deze zich van haar of zijn collega's in den
lande? Dit was de vraag die centraal stond op het symposium dat
op 5 oktober ter gelegenheid van het afscheid van prof. mr Hans
de Doelder was georganiseerd door de juridische faculteit, in samenwerking
met de Kring van Juristen.
Behalve een gelegenheid voor vrienden,
collega's, oud-studenten en andere geïnteresseerden om op
deze wijze afscheid te nemen van Hans de Doelder als decaan was
het ook voor de aanwezige alumni
weer een gelegenheid om elkaar, een aantal oud-docenten en de faculteit
weer te zien. Ongeveer 80 geïnteresseerden waren aanwezig
om te luisteren naar en in discussie te gaan met de sprekers op
het symposium, die waren uitgenodigd om hun visie te geven vanuit
een aantal van de vele disciplines, waarin juristen na hun studie
terechtkomen.
Vrijheid
Aan mr Erik van den Emster, president van de Rotterdamse rechtbank,
was de eer om de rechterlijke macht te vertegenwoordigen.
De Rotterdamse studie werd door hem getypeerd door de grote
nadruk
in het curriculum op empirische vakken, de grote vrijheid
in de samenstelling van het vakkenpakket en de rechtstheoretische
component die was ingebouwd. Deze aandachtspunten ervoer
Van
den Emster als positief, alsook de leermethode, waaronder
het schrijven van papers. Deze bagage betekende, onder meer
in
de RAIO-opleiding, een voorsprong ten opzichte van studenten
van
andere faculteiten. Wel diende hij zich in deze jaren bij
te spijkeren in de meer juridisch-technische vakken, zoals
strafprocesrecht.
Ook mr Roel Fernhout, die als Nationale Ombudsman de overheid
vertegenwoordigde, prees de vrijheid in het samenstellen van het
vakkenpakket in Rotterdam en bekende daar ook ten volle van te
hebben geprofiteerd. Hij kon daardoor afstappen van zijn aanvankelijke
plannen om met behulp van economisch georiënteerde vakken
klaargestoomd te worden voor het familiebedrijf en richtte zich
in plaats daarvan op vakken als ontwikkelingspsychologie, sociale
psychiatrie en kinder- en jeugdrecht. Te weinig nadruk werd volgens
Fernhout tijdens de studie gelegd op het concept van de jurist
als doener. Hij vond dit vooral buiten de studie, in de vorm van
een soort rechtswinkelwerk voor het Jongeren Advies Centrum. Wat
hem betreft moet er dan ook binnen de studie meer aandacht zijn
voor dit soort aspecten in de vorm van bijvoorbeeld oefenrechtbanken.
Luiken open
Prof. mr C.D. Schaap, werkzaam bij Ernst & Young in forensische
dienstverlening, heeft de studie aan de Rotterdamse faculteit beleefd
vanuit de politiepraktijk als avondstudent en later als promovendus
van Hans de Doelder. Voor de concrete rechtstoepassing in de praktijk
heeft hij aanvankelijk moeten teren op de bij de politie en tijdens
cursussen opgedane kennis. Maar tijdens het tijdperk de Doelder
zijn voor hem de luiken opengezet naar de opleiding in het juridische
handwerk. De huidige Rotterdamse studenten zijn dan ook geschikt
om direct het strafrechtsbedrijf in te kunnen.Volgens Schaap dient
er in de studie veel aandacht te zijn voor probleemgericht- en
multidisciplinair onderwijs.
Ten slotte kwam mr E. van Liere aan bod, die zijn visie op het
onderwerp vanuit de advocatuur benaderde. Met name ging hij in
op het bachelor/masterprogramma en de herbezinning binnen de Nederlandse
Orde van Advocaten op de beroepsopleiding voor de advocatuur, die
een aansluiting moet vormen op de universiteit. Hij refereerde
onder meer aan het discipline overleg rechtsgeleerdheid, dat voorgesteld
heeft de meestertitel uitsluitend toe te wijzen aan opleidingen
die minstens 140 studiepunten juridische vakken omvatten. Van Liere
pleitte voor het ontwikkelen van een stevige juridische basis tijdens
de studie, waarbij wellicht de 140 voorgestelde studiepunten zelfs
verhoogd kunnen worden. De noodzaak daartoe wordt groter gezien
de tendens binnen de advocatuur om steeds vroeger te specialiseren,
waarom de Orde van Advocaten overweegt af te stappen van het huidige,
sterk generalistische karakter van de beroepsopleiding. Oogmerk
is een praktische, ofwel no-nonsens toepassing van het recht, gefundeerd
op een stevig juridisch gedachtegoed. Van Liere stelde daarbij
ter discussie of dit wel bereikt kan worden met een opleiding van
drie jaar voor bachelor en één jaar voor master.
Geslaagd
Na de inleidingen werd ook de zaal in de gelegenheid gesteld
zich onder leiding van De Doelder in de discussie te mengen
en haar
visie te geven op het onderwerp. Een duidelijk antwoord op
de vraagstelling leverde de middag niet op, in ieder geval
geen
volmondig ja op de vraag naar het bestaan van de Rotterdamse
jurist en evenmin eensluidende kenmerken voor een Rotterdamse
jurist. Toch was de middag - die werd afgesloten met een borrel,
met buffet en band - zonder meer geslaagd. Met de uitgenodigde
sprekers werd in ieder geval aangetoond dat de Rotterdamse
jurist goed de weg vindt in de rechtspraktijk.
Prof. Jaap de Zwaan, de nieuwe decaan van de juridische faculteit,
nodigde de aanwezigen en alle alumni ten slotte uit om de eerste
vrijdagmiddag in oktober ook komend jaar vrij te houden voor een
nieuw symposium, om dit succesvolle evenement als De Doelderdag
het beginpunt te laten worden van een jaarlijks terugkerende traditie.
De Kring van Juristen onderstreept die uitnodiging van harte.
Arthur van den Hurk,
Kring van Juristen
|